9(1)

6. Veilig in een museum ?

Thematische lokale musea, gewijd aan ambachten en nijverheden schieten als paddestoelen uit de grond. Zij behandelen het hele spectrum van de economische activiteiten, maar als gevolg van de gemeentelijke autonomie en omdat de meeste recente initiatieven van privaatrechtelijke aard zijn (bv.verenigingen zonder winstoogmerk), bestaat er weinig of geen overleg en samenwerking.

De verschillende initiatieven worden niet gecoördineerd. Van een centrale logistieke steun is geen sprake. Hierdoor wordt heel wat werk nodeloos gedupliceerd.

De sterke opbloei van industrieel-technische en ambachtelijke musea wordt niet bevorderd door één of andere specifieke wetgeving of subsidiëring, integendeel zelfs ! Het oude Koninklijk Besluit van 22 april 1958, « tot reglementering van de toekenning van toelagen aan de musea welke niet van de Staat afhangen » houdt zelfs géén rekening met dit museumtype, en spreekt enkel van « musea... waarvan de verzamelingen betrekking hebben op kunsten en letteren... » Een stoommachine is duidelijk geen « kunst » en ook geen « letter », zodat strictu sensu heel deze recente sector uit de subsidiëringsmand zou moeten vallen ... Dat er toch gesubsidieerd wordt (met eerder armzalige tussenkomsten door de lage kredieten die voor deze begrotingspost ingeschreven worden), is slechts te wijten aan een oogluikend interpreteren van dit K.B. door de administratie.

De recente nieuwe voorstellen van museumdecreten (zoals het voorstel dat thans in laatste lezing voorligt in de Vlaamse Museumraad) gaan uit van de ruimere en inhoudelijke definitie van een « museum », zoals door ICOM voorgesteld : « Als museum wordt beschouwd : de permanente instelling of groep van instellingen, in dienst van de gemeenschap en haar ontwikkeling, toegankelijk voor het publiek, niet gericht op het maken van winst, die de culturele en materiële getuigenissen van de mens en zijn milieu verwerft, beheert, bewaart en beveiligt, wetenschappelijk onderzoekt, presenteert en hiervoor informeert voor doeleinden van studie, educatie en recreatie » (art. 3 van het ontwerp voor het nieuwe museumdecreet van de Vlaamse Gemeenschap).

Belangrijk bij dit is eveneens dat noch in de definitie, noch in de verdere bepalingen van dit ontwerp, het museum gekoppeld wordt aan een ruimtelijke afbakening of museumgebouw : in principe wordt de mogelijkheid opengelaten voor een gedecentraliseerd museumbeheer van in situ behouden objecten en installaties !

7. Het aanbod stijgt sterk

Maar het valt op hoeveel omzwervingen de eigenaars vaak moeten maken vooraleer zij met hun stukken op een geschikte of geïnteresseerde plaats terechtkomen. Ideaal ware indien op korte termijn een platform of een draaischijf kon tot stand gebracht worden, die vraag en aanbod met mekaar in contact zou brengen.

Deze draaischijf zou dan tevens kunnen fungeren voor informatie over allerhande technische aspecten, demontage, transport, e.d.m. Het valt inderdaad op hoeveel pogingen doodlopen op deze problemen, op plaatsgebrek, op financiële beperkingen, personeelsgebrek of omdat de stukken (nog) niet passen in de oriëntaties die aan bestaande initiatieven toebedeeld werden.

Tenzij er een toevallige en eenmalige oplossing gevonden wordt, gaan de meeste van deze voorwerpen verloren, waardoor bereidwillige schenkers en vrijwilligers die zich ervoor willen inzetten ontmoedigd raken. In de long run betekent zulks een gezichtsverlies voor de industriële archeologie, omdat men thans systematisch zijn machteloosheid moet toegeven. De demobilisatie die men hiermee veroorzaakt zal op termijn een nefast gevolg hebben : men laat niet ongestraft gemotiveerde personen in de kou staan !

Centraal bestaat er intussen geen enkele dienst of organisatie die op een systematische en bevredigende - eventueel tijdelijke - wijze in noodgevallen kan optreden.

8. Het cruciale probleem

Hoe red je één der laatste stoomschepen, wanneer de eigenaar het schip wil verkopen aan eender wie, op voorwaarde dat er geld op tafel komt. Hoe red je een stoommachine, wanneer een bedrijf deze van de hand wil doen ?

Droogweg gesteld is het probleem erg eenvoudig : ofwel betaalt een conservatie-initiatief de gevraagde som (en dan is de zaak in principe gered), ofwel koopt een schroothandelaar het geheel (en dan is de zaak in principe verloren).

In tegenstelling tot Engeland heeft het « technisch-industrieel erfgoed » nog steeds geen echte antiquariaatswaarde - alhoewel er aanwijzingen zijn dat zulks op korte termijn kan veranderen.

Dit is zowel een voordeel als een nadeel.

Voor de « waarde » van « antiek » brengt men sneller begrip op, al is het dan slechts een financieel begrip. Dingen waarvoor men een antiekwaarde betaald gaan in principe niet meer verloren - anders betaalde men zo’n gekke prijs gewoonweg niet ! Dingen die geen « antiekwaarde » bezitten worden gemakkelijk afgevoerd. « Antiek » betaal je duur, en aankoop ervan gaat meestal boven de draagkracht van kleinschalige en culturele initiatieven.

Op dit ogenblik kan men industrieel - en technisch - historische objecten nog relatief goedkoop verwerven : men zou als regel moeten nemen dat men nooit méér dan de schrootwaarde betaalt. Maar « schrootwaarde » kan in sommige gevallen nog erg hoog oplopen, bv. wanneer een vliegwiel verschillende ton weegt ! Ook demontage en transport kosten vaak héél wat meer dan de eigenlijke aankoop, zonder de kosten van berging en reconstructie te vergeten.

Verwerving, demontage en transport, (tijdelijke) berging en uiteindelijke opstelling zijn slechts facetten van één probleem : hoe slagen we erin om hic et nunc een antwoord te bieden op de bedreiging van het roerend industrieel erfgoed.

9. Dringend een beleid nodig

Op het vlak van museumuitbouw, het behoud van industrieel-technische archieven en iconografie, het veiligstellen van roerende installaties en machines, en op het vlak van het ontsluiten van deze, heeft België een pijnlijke achterstand t.o.v. de buurlanden.

Een oplossing kan niet meer geboden worden op een amateuristische goodwill-basis, waarbij toeval en geluk de kans op slagen bepalen.

Het inhalen van de achterstand is maar mogelijk mits het totstandbrengen van een beleid, waarbij zowel de Vlaamse als de Waalse Gemeenschap (gezien het hier om een cultuurmaterie gaat) dringend en concreet een standpunt moeten innemen - en daaruit de nodige gevolgtrekkingen maken.

Een beleid waar plaats is voor overheidsinitiatief, initiatieven van onderzoeksinstellingen, bedrijven en beroepsorganisaties, en ook van vrijwilligersverenigingen.

[1Le règne de la Machine. Rencontre avec l’Archéologie industrielle, Bruxelles, 1975, pp. 36 à 43.

[2Idem, Bruxelles, 1975, p. 168.

[3Voir plus loin J. Liébin, La restauration et la réhabilitation des objets, musées et sites.

[4F. Chantry, Les cents chaufours d’Antoing à Tournai, Tournai, 1979, 320 pages.

[5 Voir J.-P. Ducastelle, Les carrières de Maffle, un site d’archéologie au pays d’Ath, dans Bulletin trimestriel du Crédit communal de Belgique, n°111, janvier 1975, pp. 35 à 47 ; Idem, Archéologie industrielie, dans le patrimoine du pays d’Ath. Un premier bilan, dans Etudes et documents du Cercle royal d’Histoire et d’Archéologie d’Ath et de la région, II, Ath, 1980 pp. 228 à 287.

[6Voir «  Les doigts dans l’engrenage » ou « ceux qui ont fait tourner Tournai », catalogue de l’exposition organisée par la Jeune Chambre économique de Tournai et la Maison de la Culture de Tournai, Tournai, 1977, 124 pages.

[7Compagnie du Canal du Centre, rue des Peupliers, 69 à 7058 Thieu.

[8Liège, 181, 183 pages.

[9Voir aussi la plaquette « Hainaut, terre d’industrie  » publiée par la Fédération du Tourisme du Hainaut 31, Rue des Clercs à Mons, 1983, 95 pages.

[10Voir A. Linters, Industriële Archeologie en Industrieel Erfgoed, dans Extern, IX, (1980), n° 3, pp. 157 a 166 ; Industrieel Erfgoed in Limbourg, 1980, 148 pages.

[11L Administration de la Protection du Patrimoine culturel (Communauté française) a également procédé à la protection de certains sites industriels, comme le charbonnage du Hazard à Cheratte.

[12Cet Inventaire d’archéologie industrielle est consultable aux Archives d’Architecture Moderne, 14 rue Defacqz à 1050 Bruxelles (tel. 02/537.87.45).

[13Ateliers du Bois-du-Luc, rue Saint-Patrice à 7071 Houdeng-Aimeries (La Louvière).

[14A. Thijs, «  Industriële Archeologie » of de « Geschiedenis van de materiële cultuur » ? - ervaringen bij de studie van oude Antwerpse pakhuizen. In : Centrum voor Industriële Archeologie, 1, 2 april 1975, blz. 19-22.

[15Op grond van art. 1 lid 5 van de Archiefwet van 24 juni 1955 kunnen archieven van bijzondere personen of private verenigingen op verzoek van de betrokkenen, naar het Rijksarchief worden overgebracht.

[16H. Coppejans-Desmedt, Gids van de Bedrijfsarchieven bewaard in de openbare depôts van België. Guide des Archives d’Entreprises conservées dans les dépôts publics de la Belgique. Brussel-Bruxelles, 1975 (Ministeries van Nationale Opvoeding en Cultuur - Ministères de l’Education Nationale et de la Culture. Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën - Archives générales du Royaume et Archives de l’Etat dans les Provinces). Voor de aanwinsten van het Rijksarchief sedert 1975, raadplege men de Jaarverslagen van de inrichting.

[17 A. Linters, Het Decreet op de bescherming van het roerend cultureel erfgoed. In : Tijdschrift industrieel erfgoed, 1 ste jg., nr 2, juni 1983, blz. 3-10.

[18W. Bonquet, De Administratie der Registratie en Domeinen en haar archief. Handzame, 1971 (Familia et Patria).

[19Verzameling der Uitvindingsbrevetten (Nijverheidsoctrooien) ; Recueil officiel des marques de fabrique et de commerce déposées en Belgique en conformité de la loi du 1er avril 1879.

[20N. Caulier-Mathy, Les archives de l’Administration des Mines. In : Histoire économique de la Belgique. Traitement des sources et état des questions. Economische Geschiedenis van België. Behandeling van de Bronnen en Problematiek. Actes du Colloque de Bruxelles. Handelingen van het Colloquium te Brussel, 17-19 nov. 1971. Bruxelles-Brussel, 1972, blz. 171-193 (Archives générales du Royaume et Archives de l’Etat dans les Provinces - Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën).

[21Zie voor deze interessante bron, ontstaan vanaf 1824 : Cl. Roose, Het fonds « gevaarlijke en ongezonde gebouwen » : een belangrijke bron voor de industriële archeologie. In : Centrum voor Industriële Archeologie, I, 1 jan. 1975, blz. 11-13. Men raadplege verder de inleidingen van de volgende inventarissen : M. Bourguignon, Inventaire des dossiers concernant les usines et ateliers déposés par l’Administration provinciale du Luxembourg (1831-1954), Brussel, 1964 ; en G. Hansotte, Archives de la province de Liège. Maintenues et permissions d’usines, Brussel 1967 en Dezelfde, Inventaire des archives de la province de Liège. I - Mines, Minières, Carrières : instruction des demandes en concession ou permission ; surveillance et police des exploitations. II- Surveillance des usines établies sur les cours d’eau, Brussel, 1978, de drie laatste inventarissen gepubliceerd door het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.

[22A. Zoete, De Documenten in omloop bij het Belgisch Kadaster (1835-1975). Brussel, 1979 (Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën. Miscellanea archivistica XXI).

[23J. Van Oosterweyck, Het Archiefwezen in België. Brussel, 1969, blz, 108 (Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten).



















info visites 371253

     COCOF
                      Avec le soutien de la Commission
                           communautaire française